Duidelijkheid in prijsstelling warmte kan vertraging van duurzame warmtevoorzieningen voorkomen
Door Lambert den Dekker, senior adviseur collectieve energievoorzieningen.
De energiekosten rijzen de pan uit. Met de stijging van de aardgaskosten, worden de kosten voor elektriciteit en ook warmte meegetrokken. Voor elektriciteit lijkt dit geaccepteerd te zijn. Voor warmte niet. Zo blijkt onder andere uit een uitzending van Radar in januari 2022. Ook op social media lees je kritische reacties op de warmtetarieven die warmteleveranciers eind 2021 bekendmaakten. Gemeenten pleitten voor een alternatieve methode van tarifering van warmte, zoals te lezen is in dit het bericht van de NOS op 3 februari: Grote gemeenten: koppel prijs stadswarmte los van gasprijs | NOS). Minister Jetten reageerde hierop met een alternatief waarbij de werkelijke kosten in rekening gebracht worden: Jetten wil eerlijker prijs voor stadswarmte | NOS.
Hoe zit het nu met de warmtetarieven? Wat is nu eigenlijk een redelijke prijs voor warmte? En hoe zou je dit anders moeten regelen in wetgeving? Hoog tijd dat over deze problematiek meer duidelijkheid komt zodat de ontwikkeling van duurzame warmtevoorzieningen niet vertraagt.
Maximumtarief leidt tot honderden euro’s hogere warmterekening
Wat is er aan de hand? De ACM stelt jaarlijks de maximumtarieven voor warmte vast. De ACM hanteert hierbij een methode die bij wet vastgelegd is. Een belangrijk aspect hierbij is de koppeling met de aardgasprijs. Door de sterk gestegen gasprijs, steeg dus het nieuwe warmtetarief van 2022 explosief: van 25,51 euro per GJ in 2021 naar 53,95 euro per GJ in 2022. Voor een gemiddelde woning die circa 35 GJ verbruikt zou het maximumtarief tot een stijging van jaarlijks bijna 1000 euro leiden!
Warmteleveranciers kiezen voor lagere tarieven
Het ACM-tarief is echter een maximumtarief. Warmteleveranciers mogen zelf bepalen of zij van dit maximum uitgaan of dat zij een lager tarief hanteren. Tot 2021 weken de meeste leveranciers niet heel veel af van het maximumtarief. De grote vraag begin dit jaar was: welke tarieven gaan de warmteleveranciers hanteren? Gaan ze voor het maximum? Of gaan ze daar (ver) onder zitten? Het blijkt nu dat de warmteleveranciers kiezen voor een tarief in 2022 ergens tussen de 35 en de 45 euro per GJ. Een stijging van 35 tot 75% ten opzichte van het tarief van 2021. Dit leidt tot een kostenstijging van 350 tot 700 euro per jaar voor een gemiddelde woning die 35 GJ warmte afneemt.
Zijn de tarieven redelijk?
Deze vraag is niet zo makkelijk te beantwoorden. De redelijkheid hangt met name af van de kostenstijging van de warmteproductie. Bij de ‘oude’ warmtenetten is de warmteproductie vaak voor een (groot) deel nog afhankelijk van gas. De productiekosten zijn daarmee dus afhankelijk van de gasprijs. Het is dan te begrijpen dat deze warmtebedrijven de leveringstarieven verhogen. Dat is volgens mij overigens het punt niet. Het gaat om de transparantie; beste warmteleveranciers leg uit wat je doet, waarom je het doet en hoe je het doet!
Maar hoe zit het bij de duurzame warmtenetten? ‘Echte’ duurzame warmtenetten worden gevoed met niet-fossiele warmtebronnen: restwarmte, geothermie, aquathermie, etc. Voor deze bronnen is relatief weinig elektriciteit nodig. Het grootste deel van de kostprijs van warmte zit bij deze warmtenetten in financieringskosten en kosten voor onderhoud en beheer. En deze kostenposten zijn niet afhankelijk van enorme prijsstijgingen zoals bij aardgas. Nu is het zo dat de elektriciteitsprijzen ook gestegen zijn. Echter in mindere mate als de gasprijzen. En door de efficiënte productie van warmte is de benodigde elektriciteit laag. Verhoging van de warmteprijs zal bij de duurzame warmtenetten dus al snel leiden tot een (forse) vergroting van de marge.
Wat is een redelijke marge of rendement?
Is het erg als warmtebedrijven door tariefverhoging de marge kunnen vergroten? Een onderneming mag toch winst maken? Waarom zou daar toezicht op moeten zijn? We houden toch ook geen toezicht op leveranciers van warmtepompen? Als het om energie/warmte gaat kan je bij deze vragen kanttekeningen plaatsen.
- Iedereen moet tot op zekere hoogte gebruik kunnen maken van energie. Ook huishoudens met een smalle beurs. En daarom moeten we er alles aan doen om energie voor iedereen betaalbaar te houden. De overheid moet daar dus ook bij warmtelevering op toezien.
- Bij aansluiting op een warmtenet is er tot nu toe vrijwel altijd sprake van een monopolie-positie. Het is dan goed dat er toezicht is op de betaalbaarheid, leveringszekerheid, duurzaamheid, etc.
Het is dus goed dat er toezicht is op de warmtebedrijven. In de warmtewet is dit ook voorzien. De rendementen van warmteleveranciers mogen niet hoger dan het ‘redelijke rendement’ zijn. De vraag is of daar wel echt invulling aan wordt gegeven. Ook is de vraag of de manier waarop het ‘redelijke rendement’ bepaald moet worden, wel eenduidig is en of er in voldoende mate op toegezien wordt.
Is de verontwaardiging redelijk?
De bekendmaking van de warmtetarieven leidde tot verontwaardiging bij afnemers. We zitten op een warmtenet en hebben dan dus geen ‘last’ van hoge gasprijzen? We kunnen toch niet kiezen voor een andere leverancier? De warmtewet beschermt ons toch? Zie je nu wel dat we vastzitten aan een monopolist?
De vraag is of dit allemaal redelijke argumenten zijn. Los van de redelijkheid is het een feit dat transparantie en communicatie niet altijd optimaal zijn. Anders zou de (maatschappelijke) verontwaardiging niet zo groot zijn. In die zin is de verontwaardiging te begrijpen. Aan de andere kant: als dezelfde afnemers hun huis verwarmde met een gasketel, zouden hun kosten voor verwarming in veel gevallen nog hoger zijn geworden. Dat moeten we ook niet vergeten.
En nu?
Er wordt al jaren gewerkt aan een nieuwe warmtewet (wet collectieve warmtevoorzieningen). Onderdeel van deze nieuwe wet moet een nieuw kader worden voor wat betreft de warmtetarieven.
In een bericht van de NOS van 3 februari (Grote gemeenten: koppel prijs stadswarmte los van gasprijs | NOS) pleitten de grote gemeenten voor het loskoppelen van de warmteprijs van de gasprijs. Minister Jetten reageerde hierop met een alternatief waarbij de werkelijke kosten in rekening gebracht worden (Jetten wil eerlijker prijs voor stadswarmte | NOS). In het kader van de nieuwe warmtewet wordt hier al langer over nagedacht: een zogenaamd kostprijs-plus-model. De vraag is of dit de onduidelijkheid over tarieven gaat helpen. Ten eerste krijgen we hierdoor een lappendeken aan tarieven. Elk warmtenet is anders. Ten tweede is de kostprijs van de warmte in de tijd ook nog eens variabel. Hoe ga je dit ooit in een eenduidig kader krijgen? En hoe ga je dit de afnemers uitleggen? En als derde: bij nieuwe duurzame warmtenetten zou dit weleens tot nog hogere kosten voor de afnemers leiden omdat warmtenetten niet per definitie goedkoper zijn dan de conventionele manier van verwarmen met gasketels.
Wat dat betreft is het veel eenduidiger om vast te blijven houden aan een maximum-redelijk-tarief. Alleen met één belangrijke aanpassing: koppel de indexatie niet meer aan de gasprijs maar aan de elektriciteitsprijs of aan een algemenere prijsindex. En werk daarnaast aan een transparant kader met betrekking tot het ‘redelijke rendement’ zodat we als maatschappij borgen dat warmtebedrijven ook daadwerkelijk niet meer verdienen dan het ‘redelijke rendement’ toestaat.
‘Redelijke risico’s’
Tenslotte: we moeten ook nog eens goed nadenken over de verhouding ‘redelijk rendement’ en ‘redelijk risico’. Met name de ontwikkeling van warmtenetten in de bestaande wijken, brengt veel risico’s met zich mee. Twee grote risico’s die bij veel warmtenetten spelen zijn het zogenaamde volloopscenario (welke zekerheid is er met betrekking tot de aansluiting van woningen in bestaande wijken) én de (on)zekerheid van de beschikbaarheid van (rest)warmtebronnen. Om te zorgen voor versnelling van de realisatie van duurzame warmtenetten is het nodig dat overheden meedelen in de risico’s. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van financieringsconstructies, participatie, etc.